Buitenlandse beleggingsfondsen

Buitenlandse beleggingsfondsen hebben te maken met andere fiscale regels dan Nederlandse beleggingsfondsen. Zo kan een Nederlands beleggingsfonds onder voorwaarden gebruik maken van de regeling voor fiscale beleggingsinstellingen (fbi). Voor buitenlandse beleggingsfondsen bestaat er geen fbi-regeling. Recentelijk is door een Duits beleggingsfonds beroep ingesteld tegen de Nederlandse Belastingdienst. Het Duitse beleggingsfonds is van mening dat zij vergelijkbaar is met een Nederlandse fbi en daarom recht heeft op teruggave van de ingehouden dividendbelasting. In deze blog gaan we verder in op het arrest en de prejudiciële vragen die de Hoge Raad heeft voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

  1. De feiten
  2. De overwegingen van de Rechtbank
  3. Het oordeel van de Hoge Raad
  4. Oordeel Hof van Justitie van de Europese Unie
  5. Conclusie

De feiten

Het beleggingsfonds heeft over de boekjaren 2002/2003 tot en met 2007/2008 teruggaaf verzocht van dividendbelasting, die is ingehouden op de dividenden die zij ontvangen hebben. De inspecteur heeft deze verzoeken afgewezen. Het beleggingsfonds legde zich daar niet bij neer en tekende bezwaar aan tegen de beslissing van de inspecteur. In dat bezwaar heeft het beleggingsfonds voorgesteld om de bezwaarfase over te slaan en rechtstreeks beroep in te stellen. De inspecteur ging daarmee akkoord, waardoor partijen de bezwaarfase overgeslagen hebben en direct door zijn gegaan naar de beroepsfase. Het beleggingsfonds doet in de procedure een beroep op EU-wetgeving, omdat zij vinden dat ze niet gelijk worden behandeld als een Nederlands beleggingsfonds.

De overwegingen van de Rechtbank

De rechtbank overweegt dat op basis van een Hoge Raad arrest uit 2015 over een Luxemburgs beleggingsfonds dat Nederlandse dividendbelasting terug vroeg, het Duitse beleggingsfonds geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting. Daarentegen heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie later in 2015 een arrest gewezen op basis waarvan een andere conclusie kan worden getrokken. Omdat er bij de rechtbank, ten tijde van het beroep, circa 1.500 dividendbelastingzaken aanhangig waren en de rechtbank van de Belastingdienst had vernomen dat er mogelijk nog duizenden zaken bij zouden komen, besloot de rechtbank om prejudiciële vragen voor te leggen aan de Hoge Raad.

Het oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad heeft van alle prejudiciële vragen die door de rechtbank zijn gesteld, slechts de vraag over het voldoen aan de uitdelingseis beantwoord. De Hoge Raad oordeelde dat er ook aan de uitdelingseis wordt voldaan indien de voor uitdeling beschikbare winst binnen acht maanden na afloop van het (boek)jaar wordt. Volgens de Hoge Raad is het – op grond van de wet – niet vereist dat er een wettelijke of statutaire uitdelingseis is opgenomen door het betreffende lichaam. Vervolgens heeft de Hoge Raad aangegeven prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De strekking van de vragen is als volgt:

  1. Is het in strijd met het vrij verkeer van kapitaal om geen teruggaaf van ingehouden Nederlandse dividendbelasting te verlenen op dividenden die door in Nederland gevestigde lichamen worden uitgekeerd aan niet-ingezeten beleggingsfondsen die niet inhoudingsplichtig zijn in Nederland? De in Nederland gevestigde fbi’s ontvangen namelijk wel deze teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting, als zij voldoen aan de uitdelingseis.
  2. Is het in strijd met het vrij verkeer van kapitaal dat een niet-ingezeten beleggingsfonds geen teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting ontvangt, wanneer zij niet aannemelijk maakt dat de aandeelhouders of participanten in dat beleggingsfonds voldoen aan de Nederlandse wettelijke voorwaarden?
  3. Is het in strijd met het vrij verkeer van kapitaal dat een niet-ingezeten beleggingsfonds geen teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting ontvangt, wanneer zij niet voldoet aan de uitdelingseis. Maakt het hiervoor uit of in het vestigingsland van het beleggingsfonds – op grond van de wetgeving van het betreffende land – het beleggingsresultaat wordt geacht te zijn uitgekeerd als dividend, en/of bij de aandeelhouders of participanten in de belastingheffing van dat land wordt betrokken als uitgekeerde winst? Een dergelijke teruggaaf wordt wel verleend aan Nederlandse fbi’s die voldoen aan de uitdelingseis.

Oordeel Hof van Justitie van de Europese Unie

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft geoordeeld dat de gestelde voorwaarden aan een fbi er niet toe mogen leiden dat een niet-ingezeten fbi anders behandeld wordt dan een Nederlands fbi en er dus geen strijd met het vrij verkeer van kapitaal mag optreden bij het al dan niet verlenen van teruggaaf dividendbelasting. Bij de beantwoording van alle prejudiciële vragen die de Hoge Raad heeft gesteld geldt dat er een rode draad loopt door alle antwoorden: er mogen bepaalde voorwaarden worden gesteld aan niet-ingezeten ondernemingen, op voorwaarde dat niet-ingezeten ondernemingen niet de facto benadeeld worden.

Conclusie

Ten aanzien van het Duitse beleggingsfonds geldt dat wanneer het beleggingsresultaat van de beleggingsinstelling in Duitsland wordt geacht te zijn uitgekeerd aan de aandeelhouders of particpanten, of bij de aandeelhouders of participanten van het beleggingsfonds belast wordt in Duitsland, er een vergelijkbare situatie is met een Nederlandse beleggingsinstelling waarvoor de uitdelingseis geldt. Dit betekent dat het Duitse beleggingsfonds gelijk behandeld moet worden als een Nederlandse fbi in dezelfde situatie behandeld zou worden en het Duitse beleggingsfonds recht heeft op teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting.